-
1 personne
personne1 [person]〈v.〉1 persoon ⇒ mens, iemand2 lichaam♦voorbeelden:personne âgée • bejaardeles Personnes divines • de Drie-eenheidgrande personne • volwassenela personne humaine • de menspar une tierce personne, par personne interposée • via een tussenpersoontoute sa personne rayonnait la joie de vivre • heel zijn, haar wezen straalde levensvreugde uitaimer, soigner sa personne • zichzelf verwennenexposer sa personne • zijn leven in de waagschaal stellenfaire grand cas de sa (petite) personne • zeer met zichzelf ingenomen zijnpayer de sa personne • zich niet ontzienen personne • in eigen persoonpar personne • per persoonune personne • iemand————————personne2 [person]♦voorbeelden:vous le savez mieux que personne • u weet het beter dan wie ooksans avoir vu personne • zonder iemand gezien te hebbenje n'ai rencontré personne de sérieux • ik ben geen serieus iemand tegengekomen1. f1) persoon2) lichaam2. pron -
2 exposer
exposer [ekspoozee]1 uitstallen ⇒ tentoonstellen, vertonen♦voorbeelden:exposer en vente • te koop aanbiedenexposer un enfant • een kind te vondeling leggenexposer sa vie • zijn leven in de waagschaal stellenêtre exposé à • bloot staan aan, gevaar lopen temur exposé au nord • muur die op het noorden ligtexposé au vent • winderigexposer au soleil • in de zon zettenexposer qn. au péril • iemand in gevaar brengen♦voorbeelden:v1) tentoonstellen, vertonen3) uiteenzetten -
3 exposer sa personne
exposer sa personne -
4 exposer sa vie
exposer sa vie
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский